*
Vrijdag 31 januari
Zon 8u20-17u32
H Johannes Bosco, patroon van opvoeders,
circusartiesten en goochelaars
*
*
*
WAAROVER HET GAAT
Hij, de Eersdte Jeannet
van het land, heeft, zegt hij zelf, zoveel gekregen van België. Dat zijn zowat
de woorden die Di Puppo gisteren geradbraakt heeft, toen hij als jongste mijnwerkerszoon, in België bleef om een
profiteurs-carrière te maken, in plaats van als
afgestudeerde academicus naar zijn Italiaans bergdorp terug te keren, om
daar een of ander chemisch bedrijf op te starten, die zijn
sociaal-democratische idealen in de praktijk had kunnen brengen. Italië en meer
bepaald die bergstreek in de verpauperde Abruzzen, had dat inzake de
tewerkstelling hard kunnen gebruiken en wij zouden al lang af zijn geweest van
zijn verdorven levenswandel en van zijn Parti Scandale. Wat in feeite twee keer
hetzelfde zeggen is met andere woorden.
Maar precies vandaag
‘pakt’ http://www.bloggen.be/roeland/
me naar de keel, met een bijdrage over Dr. Aug. Borms (iemand die België
hoogstens dankbaar kan zijn voor de kogel die hij kreeg) met daarin een
venijnige maar correcte opmerking over de Brabantse Omwenteling van 1830.
Deze bijdrage gaat dus voor
de zoveelste keer over de onzalige repressie-tijden die er op uit zijn geweest
om de Vlaamse Beweging helemaal af te knallen. Maarde slotzinnen zijn perfect
toepasselijk op deze tijd waar Vlaanderen op de drempel van de Vrijheid, als we
niet opletten, eens te meer verscheurd door haat en broedertwist, bedelend aan
de poort zal moeten blijven staan.
.
BASIS v/d INSPIRATIE
Het verboden gedicht van Willem Elsschot
Hendrik Carette
*
Het is februari 1947 en koud en mistig. Twee jaar
eerder op 6 februari werd de Franse dichter Robert Brasillach (Perpignan,
1909 – Montrouge, 1945) in het fort van Montrouge op vier kilometer van Parijs
gefusilleerd. En één jaar eerder, nota bene op een wel zeer symbolische Goede
Vrijdag, wordt hier bij ons in de kazerne van Etterbeek Dr. August Borms
gefusilleerd. (2) Borms (Sint-Niklaas, 1878 - Etterbeek, 1946) was echter geen
dichter, maar wel een overtuigd christen (zoals Robert Brasillach) een goede
leraar, een goede germanist en een onvermoeibare idealist. En elke idealist, die geen
cynicus wordt, blijft altijd ook een beetje een naïeve dagdromer.
Misschien omdat hij vurig blijft geloven in zijn verheven idealen of
onmogelijke utopieën.
En jazeker Dr. August Borms was Duitsgezind (zowel
vóór als tijdens de eerste en zowel vóór als tijdens de tweede wereldoorlog) en
dit zowel eerst als overtuigd aktivist en later als icoon van het romantische
strijdvaardige nationalisme. En om de hele tijdgeest binnen een bepaalde
generatie van de Vlaamse Beweging met haar leidende figuren (ik verwijs dan
naar figuren als Cyriel Verschaeve, Hendrik Elias, Jef van de Wiele, Ward
Hermans, Lodewijk Dosfel, Gérard Romsée en Dirk Vansina) en hun ideologische
invloed enigszins te duiden en te verklaren verwijs ik graag naar een opmerking
onze grote historicus Johan Huizinga die de historische redenen hiervoor in de
jaren dertig van de vorige eeuw als volgt omschreef: "Omstreeks 1890
scheen de wetenschappelijke wereld in Nederland, om 't even of het geneeskunde,
staatswetenschap of philologie betrof, haar heil in overgroote macht bij Duitschland
en den Duitschen geest te zoeken." (3)
En jazeker August Borms was wellicht voor velen die
een ouderwetse zuivere idealist niet meer kunnen of willen begrijpen een wat
gefrustreerde provinciaal (hij was zeker geen kosmopoliet en geen
vrijmetselaar!), maar hij was bovenal een idealist die droomde van een
vaderland om te beminnen en dat vaderland was zijn Vlaanderland (het zuidelijke kernland van wat
hij zag als zijn Dietsland, of zijn Groot-Nederland), een woord als
Vlaanderland dat zelfs onze Willem Elsschot, zonder enige ironie of schampere
spot, aan het eind van de vierde strofe neerschrijft en ik citeer:
Maar dat het salvo, dat
finaal is losgebrand,
ons allen heeft geraakt,
dat voelt heel Vlaanderland.
En zelfs een voormalige leerling aan het Antwerpse
Atheneum, die men toch bezwaarlijk als een verdachte kan zien; niemand minder
dan de precieuze Franstalige Antwerpse dichter Paul Neuhuys (Antwerpen 1897-
Brussel 1984) schreef over deze Borms de volgende ontroerende getuigenis:
Een
leraar las ons verzen van Guido Gezelle voor
Over
het ruisen van het ranke riet langs de Leie.
Op een
dag vroeg hij mij:
Waarom
spreekt u een taal die niet de uwe is?
Ik was
razend, hoe kun je nu zo stom zijn!
Later
vernam ik dat die leraar bij Duitsland aanleunde,
Zoals
de Brabantse Omwenteling bij Frankrijk
en dat
men hem ter dood had veroordeeld.
Het is
jammer:
Ik
hield van zijn gezette figuur van goed christen
En het
ranke riet van Guido Gezelle zong verder in mijn herinnering.
Het is februari 1947 en te midden van deze voor
Vlaanderen zo trieste en genadeloze repressietijd schrijft Willem Elsschot zijn
Bormsgedicht. Het is een gedicht dat door merg en been gaat. Het heeft een zeer
retorische en echt verwijtende toon. Het is dus een politiek zeer geëngageerd
gedicht. Het is een verbijsterend gedicht waar de dichter Willem Elsschot niet
de daad maar de dood bij het woord voegt. Het is een aangrijpend gedicht dat
regel na regel rijmt en rijmt als bij een zwaar requiem dat stap na stap naar
een in memoriam leidt. Het is een gedicht met een envoi, een envoi of een
slotrefrein dat na negen strofen, althans volgens de versie van het Verzameld
werk (5) van Willem Elsschot dat ik (overigens zouden er niet minder dan twaalf
versies van dit gedicht bestaan) bezit en het is het laatste gedicht van in
totaal tweeëntwintig aangrijpende gedichten als "Het Huwelijk",
"De Bult spreekt", "Aan Jan Greshoff" en "De
Banneling" en het zijn gedichten die niemand onbewogen kan lezen of aanhoren.
Trouwens wie ooit in een volle zaal zo'n bars gedicht van Willem Elsschot met
de schorre theatrale stem van de declamator Antoon Vander Plaetse
(Tielt, 1903 - Kortrijk, 1973) mocht aanhoren zal dit zeker niet vergeten zijn.
En zelfs de Vlaamse communist en cineast Frans Buyens (Temse, 1924 - Temse,
2004) die niet één woord aan het Bormsgedicht kon of wilde wijden schreef over
al zijn andere gedichten: "In zijn gedichten is de auteur echter meer uit
zichzelf getreden. Hij staat met andere woorden met de ene voet binnen de
cirkel van de eigen ervaring en met de andere raakt hij het toneel waarop de
conflicten van de buitenwereld zich afspelen. Zo komt het dat hier zijn toon
baldadiger klinkt, dat zijn protest zich in heftiger vormen openbaart."
(6)
Zwart en verdacht
Het Bormsgedicht van Willem Elsschot is een hard
gedicht, het klinkt hard en verwijtend hard als een zware steen (geen gave
glanzende kei zoals bij de Antwerpse dichter Maurice Gilliams) die neerploft in
een poel of een gevaarlijk groen moeras en het werd geschreven in een
beklemmende stilte. De voor Vlaanderen zo beangstigende stilte van de eerste
naoorlogse jaren toen alles wat Vlaams was nog zwart en verdacht was als een
zwarte pest die door de burgerlijke en militaire overheden (de handlangers van
deze verachtelijke staat) moest worden verdelgd en uitgeroeid. Het is 1947 en
ik ben een uk van één jaar in Assebroek bij Brugge, waar wij met vier zonen op
één kamer moeten slapen in het huis van mijn grootvader. Het is 1947 en de
kapelaan Cyriel Verschaeve houdt zich dan nog schuil in Tirol. De dichter Wies
Moens is dan al een banneling en belande veilig over de Maas in dat andere
Limburg. De sluwe West-Vlaamse schrijver en herenboer Stijn Streuvels luistert
naar de lijsters in zijn veilig Lijsternest. Elsschots goede vriend de dichter
Jan Greshoff (Nieuw-Helvoet, Nederland, 1888 - Kaapstad, Zuid-Afrika, 1971)
bevond zich toen al in het nog aangename en veilige Kaapstad bij de Afrikaners
en de bruinmense aan de Tafelberg. In Antwerpen maakt de toen nog jonge Aleidis
Dierick zich op om naar Ierland te vluchten en Filip de Pillecyn wordt op 17
Maart 1947 door de Krijgsraad in Brussel veroordeeld tot tien jaar hechtenis en
verblijft eerst in het vakantiekamp van Lokeren en daarna in de gevangenissen van
Dendermonde en Sint-Gillis. Iedereen luistert die eerste jaren na de oorlog
naar een ruisende en krakende radio en heel Vlaanderen wacht te midden van deze
angst op de arrestaties en de processen met die wel zeer vijandige heren
procureurs en rechters. Koning Leopold III verblijft nog in het neutrale
Zwitserland en zijn broer prins Karel, met de sarcastische titel graaf van
Vlaanderen, de regent die niet één keer gratie verleende, heerst hier nog tot
in 195O als een volksvreemde en ons zeer vijandige monarch.
En te midden van deze sombere tijden neemt de
vrijzinnige socialist en èchte humanist Willem Elsschot bevend van woede en
verontwaardiging zijn scherpe pen om zijn laatste krachtige gedicht te
schrijven.
Was hij, de rode Antwerpse vos, plots veranderd in
een zwarte duivel van Tasmanië? Nee, de mens Alfons De Ridder maakte een
gedicht dat toentertijd door niemand binnen de toenmalige Linkse Kerk werd
aanvaard, begrepen of bewonderd. De redactie van het vrijzinnige socialistische
Nieuw Vlaams Tijdschrift weigerde de publicatie van dit gedicht (met postume
dank aan onze zo ruimdenkende humanisten Louis Paul Boon en Marnix Gijsen!).
Het was dus echt een verboden gedicht, want enkel het al even verdachte
satirische tijdschrift Rommelpot durfde dit gedicht voor het eerst te
publiceren. (7)
Terwijl ook onze katholieke bisschoppen en
kanunniken zwegen en het gewijde hoofd bogen en angstig staarden naar de koude
decoratieve vloertegels van hun kille kerken en kathedralen.
En terwijl in Frankrijk in 1945 een petitie
rondging voor de vrijlating van Robert Brasillach (die ondertekend werd door
Jean-Louis Barrault, Albert Camus, Paul Claudel, Colette, Jean Cocteau, Arthur
Honegger, François Mauriac, Jean Paulhan, Paul Valéry e.v.a., maar let vooral
op de naam van de zeer katholieke romancier en gaullist François Mauriac...)
zweeg hier heel Vlaanderen en schreef onze baldadig rijmende vrije Antwerpenaar
in de negende strofe:
Voorop
de Kardinaal, gedost in vol ornaat.
Herzegend
en verkist zijt gij zijn kameraad.
Hij
zal, na 't eersaluut, liturgisch henengaan:
en zo
heeft dan het Land postuum zijn plicht gedaan.
Toch bleef dit verboden gedicht niet voor iedereen
altijd maar verboden en stilaan kende dit gedicht een ondergronds bestaan en de
moedige Willem Elsschot werd ook dankzij dit gedicht een levende mythe, een
levende legende, een ware vriend (8) en een waarachtig dichter, want hoor maar
naar deze laatste strofe die nu voor ons allen, meer dan ooit, als de stem van
een profeet moet klinken... Want Vlaanderen, is nog altijd niet bevrijd en
allicht nog niet hersteld van al zijn wonden, vergissingen en vernederingen uit
een nog niet al te ver verleden. Luister dan ook naar deze rauwe stem die tot
op heden als de strenge stem van Prediker of de stem van een Bijbelse Jeremia
klinkt:
Gij dacht, o lijdzaam volk, dat 't gruwelijk getij
der oude tirannie voor immer was voorbij.
Weet nu dan dat uw stem door niemand wordt
aanhoord,
Zolang gij stamelend bidt of bedelt bij de poort
*
PERSOONLIJKE
BENADERING
Als
Oud-Leerling van Tone Vanden Plaetse, Vlaanderens grootste declamator, heb ik mij
altijd aangesproken gevoeld door het begrip ‘Hart-Vlaanderen’ en ben
dit op den duur gaan bezien als West Vlaanderen. Wat natuurlijk onzin is want
het kan evengoed en zelfs, wegens zijn authenticiteit, beter Frans Vlaanderen
zijn.
Iedereen
echter is kind van zijn tijd, maar van idealen alleen kan een mens niet leven.
Er moet op de eerste plaats brood op de plank komen. En daarom is het ideaal,
om op latere leeftijd, de cynicus te gaan uithangen. In de hoop dat daarmee de
jeugd vroeger tot de juiste vaststellingen komt.
Deze
jeugd moet durven en inderdaad niet langer genoegen nemen met een stok achter
de deur te zijn. Want die deur, dat is buiten de poort waar Elsschot het over
heeft. Achter de deur staan staat meestal gelijk met in het rommelkot, bij de
borstels.
Een
stok achter de deur, dat waren de Vlaamse onderhandelaars in Parijs niet, toen
ze bij het huiswaarts keren, hun dure mantels lieten liggen op de harde houten
banken. ‘Neen, we zijn niets vergeten”, zeiden zij tegen de dienaren die hen
achterna liepen “Zeg aan Uw Meester dat wij Vlamingen nooit de kussens meenemen
van bij de gastheer” – Dat was, zo zeggen de oude kronieken, omdat de Franse
Koning alleen op hun banken geen kussens had voorzien, om op die manier hun
positie als mindere te beklemtonen. De Vlamingen hadden dan maar hun kostbare
met veel goud en brokaat geweven mantels, samen gevouwen om er op te zitten.
Ondergetekende
hoopt dan ook, dat de volgende kiescampagne voor het Vlaams Belang na ‘De stok
achter de deur’ kan starten met waaiende riddermantels gedragen door fiere
herauten die loveren zwaaiend in het Land tussen Maas en Schelde, de Nieuwe
Tijd der Vrijheid uitbazuinen. Want met de woorden van René Declerck in 1923:
Er ligt
een Staat te sterven.
We
zullen op d’uitvaart zijn.
Geschreven door AABEE via
Digitalia
*
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten